Een Cochleair inplantaat (ook: Cochlear Implant (Eng)/ Cochleair implantaat (Ned)) bestaat, in tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, uit zowel een inwendig als een uitwendig deel.
Het uitwendig deel bestaat uit een spraakprocessor en een externe spoel. De microfoon en de spraakprocessor bevinden zich meestal in een achter- het- oorhanger. Bij jonge kinderen worden de batterijen van de spraakprocessor meestal losgekoppeld en op het lichaam gedragen.
De externe spoel bevindt zich achter het oor op het rotsbeen en wordt magnetisch vastgehouden.
Het inwendig deel bestaat uit een spoel en een elektrodenbundel. De externe en inwendige spoel passen op elkaar. De elektrodenbundel wordt tijdens een chirurgische ingreep ingebracht in het slakkenhuis.
De microfoon vangt het geluid op en zendt het naar de spraakprocessor. De spraakprocessor analyseert het geluid en zet het om in een elektrisch signaal. Vervolgens stuurt de processor het signaal naar de externe spoel. Via radiogolven wordt dit signaal door de externe naar de interne spoel doorgestuurd. De radiogolven worden doorheen de huid heen doorgegeven.
Vervolgens stuurt de inwendige spoel de elektrische impulsen naar de elektrodenbundel in het slakkenhuis. Op die manier worden de vezels van de gehoorzenuw in het slakkenhuis geprikkeld. De gehoorzenuw stuurt de implusen naar de hoorcentra in de hersenen.
Op welke manier de persoon met CI de signalen verwerkt in de hersenen hangt af van vele factoren, de belangrijkste factor is waarschijnlijk de leeftijd waarop de persoon de CI kreeg of de manier waarop de persoon vooraf aan de implantatie zijn gehoor gebruikte.
Alleszins is een goed onderbouwde hoortraining bij iedereen met een CI nodig om optimale resultaten te bekomen.